‘Modaliteiten’ is een ander woord voor de manier van deelnemen (drive). Modaliteiten binnen het bewegingsonderwijs zijn de manieren waarop kinderen kunnen deelnemen aan bewegingssituaties. Het gaat om de vraag hoe kinderen zich verhouden tot het spel of de activiteit. Modaliteiten staan ook wel bekend als het acroniem SLOV, naar de beginletters van de onderscheiden modaliteiten.
Modaliteiten zijn aanleidingen voor kinderen om deel te nemen aan bewegingsactiviteiten, en worden zichtbaar in hun bewegingsgedrag. Deze aanleidingen vormen de motivatie, de reden van de beweger om te bewegen.
Met andere woorden: wat beweegt iemand om hard te lopen, waartoe oefent iemand zo hard op een salto, wat haalt iemand uit zijn voetbaltraining en waarom gaat hij er elke keer weer naartoe?
Belevingsvol
Bewegingsonderwijs is belevingsvol voor kinderen. Bij modaliteiten gaat het om de beleving van de kinderen. De manieren waarop een kind een spel of een bewegingsactiviteit beleeft of ervaart, is belangrijk genoeg om er tijdens je lesgeven rekening mee te houden. Het gaat om het creëren van optimale leercondities binnen ontworpen en aangeboden bewegingssituaties.
Modaliteiten bij kinderen zijn meestal herkenbaar aan wat ze prettig vinden. Kinderen zoeken het op zodra ze de gelegenheid wordt geboden hun eigen keus te maken. Het ene kind wil vooral ‘vieren,’ het andere is voornamelijk ‘sparrend’ in een bewegingssituatie aanwezig. Weer een ander kind is meer ‘lerend’ of ‘ontmoetend’ bezig.
We onderscheiden de volgende vier modaliteiten (Van ‘t Hooft & Fellinger, 2013):
1. sparren
2. leren
3. ontmoeten
4. vieren
Ad 1. Sparren
'Bij het sparren gaat het voornamelijk om het leveren van een inspanning om een (zelf) gestelde uitdaging aan te gaan.'
Sparren met je eigen krachten, sparren met het materiaal of sparren met je
vriendjes. Kenmerkend is hier de gestelde en gearrangeerde uitdaging. Een kind dat het bewegen sparrend beleeft en ervaart, heeft behoefte aan een aanmoedigende, stimulerende, prikkelende en enthousiasmerende leerkracht.
optimale leercondities ‘Het leveren van een inspanning om een (zelf) gestelde
uitdaging aan te gaan.’
VOORBEELD - OVERWIN IK DEZE UITDAGING?
Simone (groep 3) is aan het mikken op de kranten. Eerst gooit ze een aantal keren mis, dan raakt ze de krant – die scheurt. Leuk! Als alle kranten eraf liggen, hangt ze ze weer op. De meester vraagt of het lukt. ‘Ze worden steeds kleiner! Ik ga ze nog kleiner maken, kijk maar meester!’
Met een strakke blik loopt Corné (groep 6) naar de achterkant van het wandrek. Hij pakt de sporten vast en klimt naar boven. Boven aangekomen probeert hij er overheen te klimmen om via de voorkant weer naar beneden te komen. Het kost moeite, maar Corné geeft niet op. Hij glundert van oor tot oor als hij uiteindelijk via de voorkant naar beneden klimt.
Jip en Janneke (groep 4) gaan ‘broodje worst’ doen. Jip gaat op het matje liggen en Janneke vouwt het matje dubbel en gaat erop zitten. Jip is nu het worstje dat uit het broodje moet kruipen. Zou het lukken?
Ad 2. Leren
'Het verwerven van bewegingsvaardigheden, opdoen van
motorische skills.’
Bij het leren gaat het om het verwerven van bewegingsvaardigheden, om het opdoen van motorische vaardigheden. Het gaat hier om het gevoel een vaardigheid of truc onder de knie te willen krijgen. Het oproepen en zoeken van de zone van de naaste ontwikkeling is hiervoor een goede conditie. Een kind dat het bewegen lerend beleeft en ervaart, vraagt om een structurerende, sturende
en leidende leerkracht.
VOORBEELD - IK WIL WETEN HOE HET BETER GAAT LUKKEN
Micha (groep 1), een van de kinderen die sinds enkele weken op school zit, probeert met een bezweet en serieus gezicht de bal over de bank in de mand te rollen. Steeds maar weer en steeds ernaast. De juf ziet wat er gebeurt en loopt naar hem toe. Micha stopt met rollen en kijkt verwachtingsvol naar de juf. Ze gaat hem vertellen hoe het moet, hoe het nog beter gaat lukken. Micha glundert.
VOORBEELD - EEN WAARDELOZE LES
Het is alweer een flink aantal jaren geleden: ik gaf bewegingsonderwijs aan verschillende groepen van een basisschool. Ik deed daar een ervaring op die ik nooit meer ben vergeten.
In deze periode gaf ik onder andere les aan een combinatiegroep 4-5. Een fijne, sociale groep met een goede en prettige werksfeer. Ik had voor mijn gevoel een heerlijke les gegeven. Vijf activiteiten – trampolinespringen, touwzwaaien, badminton, handstand en een overlooptikspel naast elkaar. Het was passen en meten met 29 kinderen in een standaardgymzaaltje.
Na het vijfde onderdeel – het waren lessen van 50 minuten – klap ik in mijn handen. Ik zeg dat het tijd is en dat we gaan stoppen met de gymles. Het is de laatste les van de ochtend en ik wens de kinderen smakelijk eten.
De kinderen lopen naar de kleedkamers. Ik loop even met Bob mee en vraag of hij prettig heeft gegymd. Bob antwoordt: ‘Ik vond het een stomme les, mees.’ Ik was verbaasd. Mijn eerste reactie was er een van onbegrip. ‘Ik heb gezien dat je lekker aan het spelen was. Je hebt gesprongen en met het touw gezwaaid. Je had bij het badmintonnen plezier met Musti, heb ik gezien. Ik had echt het idee dat je het goed naar je zin had. Hoezo vond je het een stomme les?’ ‘Nou, ik heb niets
geleerd!’
De reactie van Bob zette een en ander in beweging, waar ik in de jaren erna nog met een zekere regelmaat aan terugdenk. Bob was zo’n jongen die een technische aanwijzing nodig heeft om het gevoel te hebben dat hij iets heeft geleerd. Zonder een technische aanwijzing te hebben ontvangen, ervaart de op leren gerichte leerling dat het een ‘waardeloze’ les was.
Ad 3. Ontmoeten
‘Het tegenkomen of ontmoeten van de ander, het andere en/of jezelf.’
Bij het ontmoeten gaat het om het tegenkomen van de ander, het andere (het materiaal) of jezelf. Kenmerkend is het zoeken naar en bewegen op de grens van het vermogen van de deelnemer en het materiaal. Een kind dat het bewegen ontmoetend beleeft en ervaart, heeft behoefte aan een uitnodigende, vragende en uitlokkende leerkracht. Gedifferentieerde verkenningsmogelijkheden
binnen ontworpen en aangeboden bewegingssituaties zijn een kenmerk voor jonge kinderen die ontmoetend de wereld beter leren kennen.
VOORBEELD - IK DOE HET ZO. HOE DOE JIJ HET?
Gijs (groep 3) speelt met een hoepel. ‘Je mag zelf een trucje verzinnen’, zei de juf. Hij probeert de hoepel zo veel mogelijk rondjes om zijn lijf te laten draaien. Steeds na drie rondjes zakt de hoepel op de grond. Hij wil zo graag vier rondjes.
Chantal en Vincent, leerlingen uit groep 8, proberen elkaar te passeren op een verhoogde bank. Ze hebben de grootste lol samen; soms valt de een eraf, dan weer de ander, en soms beiden. Ze blijven het steeds opnieuw proberen. Ze hebben het goed, zo samen balancerend.
Kees vraagt aan Natasja (kleuters) of zij met hem wil overgooien. Natasja vindt dit oké. Samen proberen ze de bal over te gooien. ‘Anders doen’, zegt Kees. ‘Nee, zo doen’, zegt Natasja. Kees gooit de bal kwaad ver weg, loopt stampvoetend naar de bank en gaat zitten. ‘Dan doe ik niet meer mee!’, roept hij Natasja na.
Ad 4. Vieren
‘Het moeiteloos en ontspannen bewegen.’
Bij het vieren gaat het voornamelijk om ontspannen en moeiteloos bewegen. ‘Speelsheid’, ‘herhaling’ en ‘gemak’ zijn de kernwoorden. Een kind dat het bewegen vierend beleeft en ervaart, vraagt om een rustgevende, uitnodigende en volgende leerkracht. Het gaat om het in vrijheid bewegen binnen ontworpen en gearrangeerde bewegingssituaties.
VOORBEELD - IK WIL WEL DE HELE DAG SPRINGEN
De hele gymzaal staat volgebouwd en de kinderen van groep 6 hebben een vrije les: ze mogen vandaag zelf kiezen wat ze gaan doen. Tara is aan het trampolinespringen met rollen op een schuin vlak. Ze kan dit goed en blijft doorgaan. Nog een keer en nog een keer. Ze ervaart de vrijheid van het kunnen en geniet van de herhaling.
Je zou samenvattend kunnen zeggen:
- Bij sparren gaat het om ‘het leren kennen van je kunnen’.
- Bij leren gaat het om ‘het leren kunnen’.
- Bij ontmoeten gaat het om ‘het leren kennen’.
- Bij vieren gaat om ‘het kunnen’.
Als professional wil je graag aansluiten bij de beleving en verwachting van de kinderen. Door oog te hebben voor de verschillende modaliteiten waarmee ze aan de activiteit deelnemen, heb je als leerkracht een mooie ingang om contact te maken, af te stemmen en ze te prikkelen.
Kinderen bewegen verschillend en leren op verschillende manieren vaardigheden en activiteiten; dit gegeven vraagt om op de beweger afgestemde aanwijzingen. Op dit inzicht zijn de theoretische informatie en de praktijkvoorbeelden in deze paragraaf gestoeld.
Minder effectieve leerstrategieën worden deels zichtbaar in meer benodigde oefentijd, doordat de essentiële aspecten van een activiteit of handeling minder snel worden opgepikt. Dit verdient zeker bij de bewegingszwakke(re) leerling de aandacht.
Meer inzicht
Hoe krijg je meer inzicht in de wijze waarop kinderen zich bewegingsvaardigheden eigen maken? Door kennis van de verschillende voorkeuren, de gehanteerde leerstrategieën, de manieren waarop kinderen kunnen omgaan met bewegingsactiviteiten, en de theorie erachter. Ook krijg je
dan meer zicht op hoe dit bij jezelf werkt; je leert je eigen voorkeuren van instructies geven beter kennen.
Kijk kritisch naar de accenten en voorkeuren bij de werk- en organisatievormen die je hanteert. Dan kun je de kinderen ook breder en veelzijdiger aanspreken. Blijf daarnaast kijken naar de manier waarop jij in de zaal staat en welke accenten je legt in je instructie en begeleidingsvormen, zodat je ook zelf veelzijdiger wordt. Dit verrijkt de lessen bewegingsonderwijs met een gevarieerder aanbod van aanbiedings-, instructie- en werkvormen.
Dit blog is een bewerking van een tekst die is opgenomen in 'Onderwijs in bewegen op de basisschool'.
Van 'modaliteiten in bewegingssituaties' hebben we een online learning gemaakt. De demo kun je hier gratis bekijken en uitproberen.
Interessant?
Wil je meer vergelijkbare artikelen lezen?
Schrijf je dan in voor de THEMA - Kennislink.
Reactie schrijven